Vanavond vond de derde editie van het jaarlijks daklozendiner van Vindicat plaats. Er waren 120 aanmeldingen en nog meer aanwezigen. Mannen van het Eemshuis. Mannen van het Ommelanderhuis. Vrouwen van voorheen Toevluchtsoord. Dertig kinderen. Twintig Vindicaters en twintig mensen van Het Kopland en ik. Want ik hoor er inmiddels ook een beetje bij.
Ik sta buiten bij de deur. Mensen welkom te heten. Samen met gastheren van Vindicat en Het Kopland.
De deur gaat dicht. De muziek stopt. Het diner begint. Samen met twee Vindicaters blijf ik nog even buiten voor eventuele laatkomers.
Er komt een student aan gewandeld. “Vindicat?” “Ja, Vindicat.” En hij snelt naar binnen.
De Vindicaters en ik kijken elkaar aan. “Kende jij hem?” “Nee. Jullie?” “Vreemd.” “Zal wel goed zijn.”
Ik loop toch even achter hem aan. En hij heeft een plekje gevonden in de mensa tussen de andere gasten. “Zal wel goed zijn,” denk ik.
Ze eten. We eten.
Joost en ik staan te kletsen. “Wat een mensen. En wat hebben ze een verhalen.”
En daar komt die student zijn toetje halen.
“Hoi, ik ben Ritzo.”
“Hoi” en geen naam.
“Wat brengt jou hier?”
“Wat brengt mij hier? Wat brengt jou hier?”
“Nou ik doe iets met daklozen in Groningen. Gewoon een kop koffie heet het. Ik drink koffie met dak- en thuislozen en nodig iedereen uit om dat ook te doen.”
“OK. Dat klinkt goed. En mijn verhaal. Tsja. Ik zwerf een beetje.”
“Maar je ziet er uit als gewoon een student.”
“Ja. Maar ik zwerf een beetje. Buiten. In de nachtopvang. Bij vrienden. Wacht even. Even mijn tassen ophalen. Ik had een vriendin.”
Ik loop achter hem aan.
“Mijn ouders zijn overleden. Allebei.”
“Poeh.”
“Ik ben euh…”
“Wees?”
“Ja. Ik speel euh speelde ook in een bandje.”
“Waar kom je vandaan?”
“Emmen.”
“Geinig. Ik ook. Althans ik heb’r op school gezeten.”
“Ik ook. KDC.”
“Esdal.”
“Hoe oud ben je?”
“22.”
“36.”
“Serieus. Haha.”
“Ik moet verder. We spreken.”
“Of we doen een kop koffie.”
“Trouwens ik heet Richel.”
“Ik Ritzo.”
“Hee dat lijkt op elkaar. Geinig.”
Sta je dan met je blije hoofd. Op de kroeg.